Introductie

Wat de liefde in 1 Korintiërs 13 niet en wel is

Liefde

Al spreek ik de talen van mensen en engelen, maar ik heb de liefde niet, ik werd een galmende gong of een kletterende cimbaal.
En al heb ik (de gave van) profetie en ken ik alle geheimenissen en heb ik alle kennis, en al heb ik alle geloof, zodat bergen zich verplaatsen, maar ik heb de liefde niet, ik ben niets.
10 Al deel ik al mijn bezittingen uit, en al geef ik mijn lichaam over, om te kunnen roemen, maar ik heb de liefde niet, het zou mij in niets tot voordeel zijn.

De liefde is geduldig,
vriendelijk is de liefde,

1. niet jaloers is zij,
2. (de liefde), niet schept zij op,
3. niet een groot ego heeft zij,
4. niet onbehoorlijk is zij,
5. niet zoekt zij de dingen van zichzelf,
6. niet provocerend is zij,
7. niet rekent zij het kwade toe,
8. niet verheugt zij zich over de ongerechtigheid, maar zij verheugt zich mee met de waarheid,
9. alles verdraagt zij,
10. alles gelooft zij,
11. alles hoopt zij,
12. alles houdt zij vol,

De liefde verdwijnt nooit;
hetzij profetieën: zij zullen afgedaan hebben,
hetzij talen: zij zullen ophouden,
hetzij kennis: zij zal afgedaan hebben,
want wij kennen ten dele
en ten dele profeteren wij;
maar wanneer het volmaakte komt, zal wat ten dele is, afgedaan hebben:
toen ik een kind was,
sprak ik als een kind,
dacht ik als een kind
rekende ik als een kind,
toen ik een man werd,
heb ik afgelegd wat bij een kind hoort.
Want wij zien nu door een spiegel in een raadsel, maar dan van aangezicht tot aangezicht;
nu ken ik ten dele, dan zal ik kennen zoals ik ook gekend ben.
Voor nu blijven geloof, hoop, liefde, die drie; de meeste van die is de liefde.

In 1 Korintiërs 13 komt ‘liefde’ negenmaal voor. De middelste keer is: Vriendelijk is de liefde. In het Grieks staat voor ‘vriendelijk zijn’ het werkwoord ‘chresteuomai’, wat vriendelijk zijn of genadig zijn betekent. Dit werkwoord doet, wat de klank betreft, denken aan ‘Christus’. De liefde gaat van Christus uit en doet ons op Christus lijken.

Ἐὰν ταῖς γλώσσαις
τῶν ἀνθρώπων λαλῶ καὶ τῶν ἀγγέλων,
ἀγάπην δὲ μὴ ἔχω, γέγονα χαλκὸς ἠχῶν ἢ κύμβαλον ἀλαλάζον.
καὶ ἐὰν ἔχω προφητείαν καὶ εἰδῶ τὰ μυστήρια πάντα καὶ πᾶσαν τὴν γνῶσιν
καὶ ἐὰν ἔχω πᾶσαν τὴν πίστιν ὥστε ὄρη μεθιστάναι,
ἀγάπην δὲ μὴ ἔχω, οὐθέν εἰμι.
κἂν ψωμίσω πάντα τὰ ὑπάρχοντά μου καὶ ἐὰν παραδῶ τὸ σῶμά μου ἵνα καυχήσωμαι,
ἀγάπην δὲ μὴ ἔχω, οὐδὲν ὠφελοῦμαι.

Ἡ ἀγάπη μακροθυμεῖ,
χρηστεύεται ἡ ἀγάπη,
οὐ ζηλοῖ,
[ἡ ἀγάπη] οὐ περπερεύεται,
οὐ φυσιοῦται,
οὐκ ἀσχημονεῖ,
οὐ ζητεῖ τὰ ἑαυτῆς,
οὐ παροξύνεται,
οὐ λογίζεται τὸ κακόν,
οὐ χαίρει ἐπὶ τῇ ἀδικίᾳ,
συγχαίρει δὲ τῇ ἀληθείᾳ·
πάντα στέγει,
πάντα πιστεύει,
πάντα ἐλπίζει,
πάντα ὑπομένει.
Ἡ ἀγάπη οὐδέποτε πίπτει·

εἴτε δὲ προφητεῖαι, καταργηθήσονται·
εἴτε γλῶσσαι, παύσονται·
εἴτε γνῶσις, καταργηθήσεται.

ἐκ μέρους γὰρ γινώσκομεν
καὶ ἐκ μέρους προφητεύομεν·

ὅταν δὲ ἔλθῃ τὸ τέλειον,
τὸ ἐκ μέρους καταργηθήσεται.

ὅτε ἤμην νήπιος,
ἐλάλουν ὡς νήπιος,
ἐφρόνουν ὡς νήπιος,
ἐλογιζόμην ὡς νήπιος·
ὅτε γέγονα ἀνήρ, κατήργηκα τὰ τοῦ νηπίου.

βλέπομεν γὰρ ἄρτι δι᾽ ἐσόπτρου ἐν αἰνίγματι, τότε δὲ πρόσωπον πρὸς πρόσωπον·
ἄρτι γινώσκω ἐκ μέρους, τότε δὲ ἐπιγνώσομαι καθὼς καὶ ἐπεγνώσθην.

Νυνὶ δὲ μένει πίστις, ἐλπίς, ἀγάπη, τὰ τρία ταῦτα· μείζων δὲ τούτων ἡ ἀγάπη.

You may also like

Leave a reply

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *