Auteur: Bijbeltextuur

  • Kerst

    Kerst

    Een nieuw begin

    Deze ets van Rembrandt van Rijn draagt als titel De aanbidding van de herders. Alle licht valt op het kind Jezus in het midden. Links van Hem staan

    de herders met voorop een kind. Daarboven een man die uit eerbied zijn hoed afneemt. Rechts zit Jozef op een omgevallen kruiwagen. Zijn twee handen spreidt hij naar voren om zo Jezus te tonen aan de herders. En Maria licht met haar rechterhand haar sluier op, zodat de herders Jezus goed kunnen zien. En het Licht in de wereld kan schijnen.

    Kijk je even langer naar deze tekening, dan ontdek je: ik kijk niet alleen naar de pasgeboren Jezus, maar ik zie, aan de linkerzijde, ook al het kruis, al ontbreekt één dwarsbalk. En rechts naast dat kruis een kleiner kruis, waarvan ook alleen, de helft zichtbaar is. Is dat het kruis van die misdadiger die vroeg: ‘Jezus, denk aan mij als U in uw Koninkrijk komt?’ In het midden is een grote ronde steen zichtbaar, het graf van Jezus. We zien niet alleen de geboorte, maar ook wat verder zal gebeuren.

    Bij de voeten van Maria de slang die wegvlucht. Waar het Licht verschijnt, moet de duisternis wijken.

    Links van de slang komt, als je goed kijkt, een twijgje uit de grond, een rijsje, zoals het voorzegd wordt in Jesaja 11:1 ‘En er zal een rijsje voortkomen uit de tronk van Isaï’. Dit Kind is dat rijsje, de beloofde Koningszoon uit Davids huis.

    Een rijsje, een nieuw begin. Is dat niet Kerst? Waar wij de moed misschien opgeven, mogen we een nieuw begin maken met Hem! En Nel Benschop schreef eens: Waar God een nieuw begin maakt, mogen wij niet op de oude wijze voortgaan. Gezegend Kerstfeest 2024, gezegend nieuwjaar 2025.

  • Complementair (=aanvullend)

    Complementair (=aanvullend)

    Wat is complementair?

    Letterlijk betekent dit woord: aanvullend. Dat kan een verrassend effect geven: de kleuren rood en groen geven samen wit, evenals blauw en geel.

    Verrassend is het dat je in de Bijbel ook complementaire teksten tegenkomt. Er wordt iets gezegd in een tekst, maar daarmee is nog niet alles gezegd. Er hoort nog iets bij om het aan te vullen. Dat lezen we een stukje verder in het Bijbelboek.

    Neem bijvoorbeeld Psalm 105 (in de NBV21-vertaling:)

    1.Loof de HEER, roep luid zijn naam,

    maak zijn daden bekend onder de volken,

    2.zing en speel voor Hem,

    spreek vol lof over zijn wonderen,

    3.beroem u op zijn heilige naam.

    Wees blij van hart, u die de HEER zoekt.

    4.Zie uit naar de HEER en zijn macht,

    zoek voortdurend zijn nabijheid.

    5.Gedenk de wonderen die Hij heeft gedaan,

    de oordelen die Hij heeft uitgesproken,

    6.nageslacht van Abraham, zijn dienaar,

    kinderen van Jakob, door Hem verkozen.

    Wat is er complementair aan deze teksten?

    vers 1 Van ons worden hier twee dingen gevraagd: Hem loven, daarbij zijn naam aanroepend én aanvullend … zijn daden bekend te maken onder de volken.

    vers 2 Voor Hém zingen met instrumentale begeleiding en naar ánderen toe spreken over zijn wonderen.

    vers 3 Beroem je op Gód en wees daarbij zélf blij van hart.

    vers 4 Zie uit naar wat God doet of gaat doen in deze wéreld, probeer daarbij zelf juist heel dicht bij God te zijn.

    vers 5 Vergeet de wonderen niet die God heeft gedáán, maar ook de oordelen niet (over het kwaad) die Hij heeft uitgespróken. Hier is het spreken van God aanvullend op het doen van God.

    vers 6 De lezers van de psalm worden aangesproken als nageslacht van Abraham én als kinderen van Jakob. Abraham wordt hier Gods dienaar genoemd. Van Jakob wordt gezegd dat hij door God is uitgekozen. Bij Abraham ligt de nadruk erop dat híj God dient. Bij Jakob ligt de nadruk erop dat hij door Gód is uitgekozen. Maar voor beiden geldt dat Gods dienaar zijn, omdat God hen heeft uitgekozen. Je moet dus wat gezegd wordt van Abraham als van Jakob bij elkaar voegen om het complete plaatje te krijgen.

    Dit als voorbeeld, maar ons doel is de Romeinenbrief, hoofdstuk 1, vers 16 en 17 samen met hoofdstuk 2:9 en 10 (eigen vertaling):

    1:16-17 Want ik schaam mij het evangelie niet, want het is kracht van God tot redding voor ieder die gelooft, eerst de Jood, maar ook de Griek. 17. Want gerechtigheid van God die uit geloof is, wordt daarin geopenbaard tot geloof, zoals is geschreven: de rechtvaardige zal uit geloof leven.

    Een complementaire tekst in de brief aan de Romeinen

    Nu leggen we de woorden uit Romeinen 2: 9, 10 hiernaast. Voor de duidelijkheid beginnen we al bij vers 5. Paulus schrijft hier tot een deel van  de gemeente:

    (…); naar uw hardheid en onberouwelijkheid van hart verzamelt u voor uzelf toorn voor de dag van toorn en rechtvaardig oordeel van God, 6 die aan ieder zal teruggeven naar zijn werken:

    a.7 aan hen die, in goed werk volhardend, heerlijkheid en glorie en onvergankelijkheid zoeken, eeuwig leven;

    b.8 aan hen die uit zelfzucht leven en, in ongerechtigheid volhardend, ongehoorzaam aan de waarheid zijn, toorn en wraak.

    b.9. Stressvolle omstandigheden en uitputting over iedere menselijke ziel die het kwade werkt, eerst de Jood, maar ook de Griek.

    1. 10. Maar heerlijkheid en glorie en vrede voor ieder die het goede werkt, eerst de Jood, maar ook de Griek, want er is geen partijdigheid bij God.

    Mijns inziens horen déze twee zinnen bij elkaar:

    Ieder die gelooft, Jood en Griek, ontvangt redding;

    Ieder die, als gevolg van dit geloof, het goede werkt, Jood en Griek, ontvangt heerlijkheid en eer en vrede.

    Toelichting:

    Redding ontvang je aan het begin, je bent behouden. Heerlijkheid, eer en vrede ontvang je in het vervolg. Het uitgangspunt daarbij is dat je het goede doet.

    In Romeinen 2:7 schrijft Paulus:

    ‘aan hen, die volhardend in goed werk, heerlijkheid en eer en onvergankelijkheid zoeken, eeuwig leven.

    Hier gaat het niet meer over het moment van de redding (hoewel redding ook alles al inhoudt), maar over hen die volharden in het christen zijn door het goede te werken. Zij ontvangen het eeuwige leven.

    In 2:7 schrijft Paulus over ‘het goede werk’; in 2:10 ‘het goede werkt’. De eerste keer het zelfstandig naamwoord (ἔργον), de tweede keer het werkwoord (ἐργάζομαι). Inhoudelijk gaat het om hetzelfde. Ook het gevolg is hetzelfde: in 2:7 zij die heerlijkheid en glorie en onvergankelijkheid zoeken, ontvangen het eeuwige leven; in 2:10 ontvangen zij ‘heerlijkheid en glorie en vrede.’

    Dit goede uitwerken kan een mens niet van nature.

    In Romeinen 7:18 schrijft Paulus: ‘Want ik weet dat in mij, dat in mijn vlees, geen goed woont. Want het willen is bij mij aanwezig; maar het goede (hier in Gr.: kalos, als variatie op agathos) uitwerken niet.

    In mijn vlees, los van mijn geloof, kan ik het goede niet bewerken.

    In 7:19 licht hij dat nog eens toe:

    ‘Want niet wat ik wil, het goede, doe ik, maar wat ik niet wil, het kwade, dat doe ik.’

    Hier gaat het niet over het goede werken, maar het goede doen, wat inhoudelijk hetzelfde is.

    Gods wil is het goede (Romeinen 12:2): ‘En wordt niet gelijkvormig aan deze tijdgeest, maar wordt hervormd door de vernieuwing van denken, zodat u beproeft wat de wil van God is, het goede en welgevallige en volmaakte.’

    Romeinen 12:21 ‘Laat u niet overwinnen door het kwade, maar overwin het kwade door het goede.’

    Conclusie:

    Je wordt behouden uit geloof (1:16-17), maar stelt Paulus complementair (aanvullend) de werken horen daaruit wel te volgen (2:5-10).

     

  • Het verschijnen van de verbondsark in het boek Openbaring

    Het verschijnen van de verbondsark in het boek Openbaring

    De ark van het verbond die aanvankelijk in de tabernakel (de tent van God) en later ten tijde van koning Salomo in de tempel in Jeruzalem stond, keert – verrassend – in het laatste boek van de Bijbel, de Openbaring van Johannes – weer terug, nu in de hemelse tempel. Wat is hiervan de betekenis? Daarover gaat het volgende stuk.

    De verbondsark in het Oude Testament.

    Als het volk Israël onderweg is van Egypte naar het beloofde land, komt het aan bij de berg Sinai. Daar geeft God opdracht een tabernakel (tent met houten structuur) te bouwen als plaats waar Hij gediend kan worden. In deze tabernakel moeten voorwerpen komen die gebruikt worden voor de dienst aan God of iets van Hem zeggen. Het belangrijkste is de ark van het verbond. Mozes moet tabernakel en voorwerpen bouwen volgens het model dat hem op de berg is getoond (Exodus 25:40).

    In de ark worden later de twee stenen tabletten waarop de tien geboden staan geschreven, bewaard (Exodus 40:20). Op de ark moet het verzoendeksel worden gelegd. Van boven het verzoendeksel, tussen de beide gouden cherubs die één geheel met het verzoendeksel vormen, zal God spreken met Mozes (Exodus 25:20). De ark wordt zo het teken van Gods aanwezigheid. Later wordt het zelfs Gods troon genoemd (zie Psalm 99:1). In 1 Samuël 4:4 wordt gezegd dat God op de cherubs troont.

    Bij verschillende gebeurtenissen onderweg naar het beloofde land en later in dit land is de verbondsark betrokken.

    Ten tijde van koning Salomo krijgt deze ark een vaste plaats in de tempel. Op een gegeven moment blijkt echter dat de ark uit de tempel verdwenen is. In Jeremia 52:17-19 lezen welke voorwerpen de Chaldeeën met koning Nebukadnezar uit de tempel meenemen naar Babel. De ark van het verbond is daar niet bij. Was die al eerder verdwenen, verstopt door de Israëlieten?

    De verbondsark in het boek Openbaring

    Verrassenderwijs komt de ark weer ter sprake in het laatste boek van de Bijbel, de Openbaring van Johannes. Hier zal het gaan om het hemelse oerbeeld van de ark, omdat deze in de hemelse tempel verschijnt. Mozes moest de tabernakel met alles wat erbij hoort, maken naar het voorbeeld dat hem op de berg Sinai werd getoond. Deze hemelse ark heeft dezelfde betekenis als de aardse ark.

    In Openbaring 11:19 lezen we: ‘En de tempel van God die in de hemel is, ging open en de ark van zijn verbond verscheen in zijn tempel en er geschiedden bliksemstralen en stemmen en donderslagen en een aardbeving en zware hagel.’

    Dit gebeurt nadat de zevende engel, voorafgegaan door zes bazuinengelen, op de bazuin geblazen heeft. Als deze zevende engel de bazuin blaast, klinken stemmen in de hemel die zeggen: ‘Het koningschap over de wereld is gekomen aan onze Heer en zijn Gezalfde en Hij zal als Koning heersen tot de eeuwen der eeuwen (Openbaring 11:15).’

    Als teken van dit koningschap van God en zijn gezalfde Messias verschijnt nu de ark van het verbond.

    Om de betekenis hiervan te begrijpen, moeten we teruggaan naar de gebeurtenissen met de ark in het Oude Testament. Die gebeurtenissen klinken nu opnieuw mee.

    De betekenis van het verschijnen van de verbondsark in het boek openbaring

    1. God laat zijn koningschap zien in het uitkiezen van het nieuwe Jeruzalem tot zijn stad en in het uitkiezen van zijn Gezalfde

    Koning Salomo brengt de ark in de tempel in Jeruzalem die hij heeft gebouwd. Dit brengen van de ark in de tempel is een teken van Gods koningschap. God zegt daarbij: ‘nu heb Ik Jeruzalem uitgekozen, opdat mijn naam daar zijn zou, en heb Ik David uitgekozen opdat hij over mijn volk Israël zou heersen (2 Kronieken 6:6).’

    Dat nu in het boek Openbaring de ark verschijnt in de hemelse tempel is een hemelse bevestiging dat God opnieuw Jeruzalem, nu het nieuwe Jeruzalem, heeft uitgekozen als woonplaats. Ook heeft Hij David (nu in zijn nakomeling Jezus) uitgekozen om koning te zijn, nu niet alleen over Israël, maar over heel de wereld.

    In Openbaring 12, direct na het verschijnen van de verbondsark, lezen we van de geboorte van de Messias, de Zoon van David (Openbaring 12:1-5). En in Openbaring 21 en 22, van de heilige stad, die God heeft uitgekozen om daar te wonen. In Openbaring 21:3 staat: ‘Zie, de tent van God is bij de mensen’. En in Openbaring 22:3 ‘de troon van God en van het Lam zal daarin zijn’.

    Het nieuwe Jeruzalem lijkt op de tempel van Salomo. In die tempel was de vloer bedekt met goud (1 Koningen 6:30), in het nieuwe Jeruzalem is de straat van goud (Openbaring 21:21). In de tempel had het heilige der heiligen de vorm van een kubus (hoogte, breedte en lengte gelijk (1 Koningen 6:20); in de toekomstige heilige stad zijn ook hoogte, breedte en lengte gelijk (Openbaring 21:16). Maar een tempel is daar niet, want nu is God zelf haar tempel (Openbaring 21:22).

    Het verschijnen van de verbondsark is in Openbaring het teken dat God koning is. Hij heeft David (Jezus) gekozen als zijn Gezalfde en (het nieuwe) Jeruzalem om daar te wonen.

    2. God brengt zijn volk Israël weer terug

    In het apocriefe boek 2 Makkabeeën lezen we in hoofdstuk 2:4-8 dat de profeet Jeremia de tent van God, het reukofferaltaar en de ark uit de tempel in een grot verbergt. De tent van God, de oude tabernakel werd in de tempel bewaard (2 Kronieken 5:5). Hij zegt er dan bij: ‘Die plek zal onbekend blijven totdat God zijn volk weer samenbrengt en zich erover ontfermt. Dan zal de Heer deze voorwerpen weer tevoorschijn brengen en zijn majesteit zal verschijnen in de wolk die ook zichtbaar was in de tijd van Mozes, en ook later, dat toen Salomo bad dat de Heer de tempel op grootse wijze in bezit zou nemen (2 Makkabeeën 2:7-8 NBV21).’

    Als deze tekst uit 2 Makkabeeën in Openbaring meeklinkt, betekent dit dat God zijn volk, uit Israël en de volken, weer zal samenbrengen in zijn stad. In Openbaring 21:13 lezen we dat op de twaalf poorten van de heilige stad de namen staan van de twaalf stammen van Israëls zonen. Op de twaalf fundamenten van de muur van de stad staan de namen van de twaalf apostelen.

    Zo is het verschijnen van de verbondsark ook het teken dat de tijd gekomen is dat God zijn volk gaat inzamelen.

    3. God redt zijn Gezalfde en overwint de tegenstand

    In 2 Samuël 22:11 NBG’ 51 lezen we van God: ‘Hij reed op een cherub en vloog, Hij verscheen op de vleugels van de wind.’ De Septuaginta, de oude Griekse vertaling van het Hebreeuwse Oude Testament heeft: ‘Hij was gezeten op de cherubs (de ark) en verscheen (Grieks: ooftè) op de vleugels van de wind.

    In Openbaring 11:19 wordt ook van de ark nu ook gezegd dat deze verscheen (Grieks: ooftè) in de tempel.

    In 2 Samuël 22:17, 18 zegt David: ‘Hij reikte van omhoog, greep mij, trok mij op uit grote wateren. Hij ontrukte mij aan mijn machtige vijand, (…).’

    In Openbaring 12:5, direct na het verschijnen van de ark, lezen we van de vrouw die Johannes ziet: ‘en zij baarde een zoon, een mannelijk wezen, die alle volken zal weiden met een ijzeren staf, en het kind werd weggerukt naar God en zijn troon.’ We zien hier een soortgelijke situatie als in 2 Samuël 22. Daar wordt David in veiligheid gebracht. In Openbaring 12 wordt de Zoon van David in veiligheid gebracht.

    In 2 Samuël 22:7 lezen we hoe het David bang te moede is en dat hij roept tot God. God hoort zijn stem vanuit zijn paleis. Maar volgens de Septuaginta hoort David Gods stem vanuit zijn tempel (Grieks: tempel, naos). Openbaring 11:19 spreekt ook van Gods tempel (naos).

    In 2 Samuël 22:8 lezen we: Toen dreunde en beefde de aarde. In vers 14: De HERE deed de donder uit de hemel weerklinken; vers 15: ‘Hij schoot pijlen en verstrooide hen, bliksemen en bracht hen in verschrikking.’ Ook bij het verschijnen van de ark in Openbaring 11:19 lezen we van bliksemstralen, stemmen, donderslagen, aardbeving, en zware hagel.

    Het verschijnen van de verbondsark in het boek Openbaring betekent zo: God komt zijn Messias te hulp. In het slot van 2 Samuël 22 staat: ‘Hij schenkt zijn koning grote uitreddingen, en betoont trouw aan zijn gezalfde, aan David en zijn nageslacht voor altijd.’

    Conclusie: Het verschijnen van de ark in het boek Openbaring houdt in dat God Jeruzalem, nu het nieuwe Jeruzalem, uitkiest, als zijn woonplaats en David, nu de Zoon van David, Jezus, als zijn gezalfde Koning. Daarvoor is het nodig dat Hij zijn Zoon, de Messias, uitredt uit een benarde situatie. Ook is het een teken dat God zijn volk Israël, de twaalf stammen, weer gaat verzamelen.

  • De vrucht van de Geest

    De vrucht van de Geest

    De vrucht van de Geest

    Naar buiten kijkend zie ik appelbomen, bezig vrucht te dragen tot in de herfst de vruchten zullen rijpen.

    De vrucht in de herfst is voor bijvoorbeeld vogels aantrekkelijk. Zij verspreiden zo de zaadjes die in de vrucht zitten, weer.

    Maar in dit artikel gaat het over ons mensen. Ook wij mogen vrucht dragen. En wel een vrucht die wij niet uit onszelf komt, maar die de Heilige Geest in ons wil werken.

    Die vrucht gaat groeien als de C van Christus in ons leven, het gericht zijn op Hem, ons eigen Ik, dat gericht zijn op ons eigen belang (ego-ïsme), overschaduwt.

    Zoals Paulus het heel radicaal zegt: ‘Met Christus ben ik gekruisigd en toch leef ik, dat is niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij (Galaten 2:20)’.

    In Johannes 15:5 zegt Jezus over vrucht dragen: ‘Ik ben de wijnstok, jullie zijn de ranken. Wie blijft in Mij en Ik in hem, die draagt veel vrucht, want zonder Mij kunt u niets doen.’

    Jezus belooft ons de komst van de Heilige Geest (Johannes 14:16-17):                                                                                                                                                          ‘En Ik zal de Vader vragen en een andere Trooster zal Hij jullie geven, opdat Hij met jullie zal zijn tot in eeuwigheid, de Geest van de waarheid, die de wereld niet kan ontvangen, want zij ziet Hem niet en kent Hem niet; jullie kennen Hem, want Hij blijft bij jullie en zal in jullie zijn.’                                                                                                                                                                                    Sinds het eerste Pinksterfeest in Jeruzalem mogen wij bidden dat Gods Heilige Geest ook ons blijvend vervullen zal opdat ook ons leven voor Hem vrucht zal dragen.

    Hierboven: de C van Christus overschaduwt het Ik van op mijzelf gericht zijn.

    Verder lezen?

    Galaten 5  vermeldt eerst wat het gevolg is, als wij ons Ego zijn gang laten gaan (in de tekst ‘vlees’ als tegenover van Geest genoemd): ‘Het is duidelijk, wat de werken van het vlees zijn: hoererij, onreinheid, losbandigheid, afgoderij, toverij, veten, twist, afgunst, uitbarstingen van toorn, zelfzucht, tweedracht, partijschappen, nijd, dronkenschap, brasserijen en dergelijke, (…) (5:19-21 NBG ’51)’.                                                                                                                                                                                                                                                      Hieronder in schema, weergegeven meermalen met on- (niet) ervoor (De C van Christus staat hier buiten ons leven.):

    Psalm 1 zegt dat wij een boom mogen zijn, geplant aan het water (Woord van God) die vrucht geeft op zijn tijd.

    Chiasme

    De tegenstelling vrucht van de Geest-werken van het vlees staat in het kader van een chiasme:

    Galaten 5:13-26 Want gij zijt geroepen, broeders, om vrij te zijn; (gebruikt) echter die vrijheid niet als een aanleiding voor het vlees, maar dient elkander door de liefde.
    14 Want de gehele wet is in één woord vervuld, in dit: gij zult uw naaste liefhebben als uzelf.

    A 15 Indien gij echter elkander bijt en vereet, ziet dan toe, dat gij niet door elkander verslonden wordt.
    B 16 Dit bedoel ik: wandelt door de Geest en voldoet niet aan het begeren van het vlees.
    C 17 Want het begeren van het vlees gaat in tegen de Geest en dat van de Geest tegen het vlees – want deze staan tegenover elkander – zodat gij niet doet wat gij maar wenst.
    D 18 Indien gij u echter door de Geest laat leiden, dan zijt gij niet onder de wet.
    E 19 Het is duidelijk, wat de werken van het vlees zijn: hoererij, onreinheid, losbandigheid,
    20 afgoderij, toverij, veten, twist, afgunst, uitbarstingen van toorn, zelfzucht, tweedracht, partijschappen,
    21 nijd, dronkenschap, brasserijen en dergelijke, waarvoor ik u waarschuw, zoals ik u gewaarschuwd heb, dat wie dergelijke dingen bedrijven, het Koninkrijk Gods niet zullen beërven.
    E 22 Maar de vrucht van de Geest is liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid, zelfbeheersing.
    D 23 Tegen zodanige mensen is de wet niet.
    C 24 Want wie Christus Jezus toebehoren, hebben het vlees met zijn hartstochten en begeerten gekruisigd.
    B 25 Indien wij door de Geest leven, laten wij ook door de Geest het spoor houden.
    A 26 Wij moeten niet praalziek zijn, elkander tartend, elkander benijdend.

     

  • Wat de liefde in 1 Korintiërs 13 niet en wel is

    Wat de liefde in 1 Korintiërs 13 niet en wel is

    Al spreek ik de talen van mensen en engelen, maar ik heb de liefde niet, ik werd een galmende gong of een kletterende cimbaal.
    En al heb ik (de gave van) profetie en ken ik alle geheimenissen en heb ik alle kennis, en al heb ik alle geloof, zodat bergen zich verplaatsen, maar ik heb de liefde niet, ik ben niets.
    10 Al deel ik al mijn bezittingen uit, en al geef ik mijn lichaam over, om te kunnen roemen, maar ik heb de liefde niet, het zou mij in niets tot voordeel zijn.

    De liefde is geduldig,
    vriendelijk is de liefde,

    1. niet jaloers is zij,
    2. (de liefde), niet schept zij op,
    3. niet een groot ego heeft zij,
    4. niet onbehoorlijk is zij,
    5. niet zoekt zij de dingen van zichzelf,
    6. niet provocerend is zij,
    7. niet rekent zij het kwade toe,
    8. niet verheugt zij zich over de ongerechtigheid, maar zij verheugt zich mee met de waarheid,
    9. alles verdraagt zij,
    10. alles gelooft zij,
    11. alles hoopt zij,
    12. alles houdt zij vol,

    De liefde verdwijnt nooit;
    hetzij profetieën: zij zullen afgedaan hebben,
    hetzij talen: zij zullen ophouden,
    hetzij kennis: zij zal afgedaan hebben,
    want wij kennen ten dele
    en ten dele profeteren wij;
    maar wanneer het volmaakte komt, zal wat ten dele is, afgedaan hebben:
    toen ik een kind was,
    sprak ik als een kind,
    dacht ik als een kind
    rekende ik als een kind,
    toen ik een man werd,
    heb ik afgelegd wat bij een kind hoort.
    Want wij zien nu door een spiegel in een raadsel, maar dan van aangezicht tot aangezicht;
    nu ken ik ten dele, dan zal ik kennen zoals ik ook gekend ben.
    Voor nu blijven geloof, hoop, liefde, die drie; de meeste van die is de liefde.

    In 1 Korintiërs 13 komt ‘liefde’ negenmaal voor. De middelste keer is: Vriendelijk is de liefde. In het Grieks staat voor ‘vriendelijk zijn’ het werkwoord ‘chresteuomai’, wat vriendelijk zijn of genadig zijn betekent. Dit werkwoord doet, wat de klank betreft, denken aan ‘Christus’. De liefde gaat van Christus uit en doet ons op Christus lijken.

    Ἐὰν ταῖς γλώσσαις
    τῶν ἀνθρώπων λαλῶ καὶ τῶν ἀγγέλων,
    ἀγάπην δὲ μὴ ἔχω, γέγονα χαλκὸς ἠχῶν ἢ κύμβαλον ἀλαλάζον.
    καὶ ἐὰν ἔχω προφητείαν καὶ εἰδῶ τὰ μυστήρια πάντα καὶ πᾶσαν τὴν γνῶσιν
    καὶ ἐὰν ἔχω πᾶσαν τὴν πίστιν ὥστε ὄρη μεθιστάναι,
    ἀγάπην δὲ μὴ ἔχω, οὐθέν εἰμι.
    κἂν ψωμίσω πάντα τὰ ὑπάρχοντά μου καὶ ἐὰν παραδῶ τὸ σῶμά μου ἵνα καυχήσωμαι,
    ἀγάπην δὲ μὴ ἔχω, οὐδὲν ὠφελοῦμαι.

    Ἡ ἀγάπη μακροθυμεῖ,
    χρηστεύεται ἡ ἀγάπη,
    οὐ ζηλοῖ,
    [ἡ ἀγάπη] οὐ περπερεύεται,
    οὐ φυσιοῦται,
    οὐκ ἀσχημονεῖ,
    οὐ ζητεῖ τὰ ἑαυτῆς,
    οὐ παροξύνεται,
    οὐ λογίζεται τὸ κακόν,
    οὐ χαίρει ἐπὶ τῇ ἀδικίᾳ,
    συγχαίρει δὲ τῇ ἀληθείᾳ·
    πάντα στέγει,
    πάντα πιστεύει,
    πάντα ἐλπίζει,
    πάντα ὑπομένει.
    Ἡ ἀγάπη οὐδέποτε πίπτει·

    εἴτε δὲ προφητεῖαι, καταργηθήσονται·
    εἴτε γλῶσσαι, παύσονται·
    εἴτε γνῶσις, καταργηθήσεται.

    ἐκ μέρους γὰρ γινώσκομεν
    καὶ ἐκ μέρους προφητεύομεν·

    ὅταν δὲ ἔλθῃ τὸ τέλειον,
    τὸ ἐκ μέρους καταργηθήσεται.

    ὅτε ἤμην νήπιος,
    ἐλάλουν ὡς νήπιος,
    ἐφρόνουν ὡς νήπιος,
    ἐλογιζόμην ὡς νήπιος·
    ὅτε γέγονα ἀνήρ, κατήργηκα τὰ τοῦ νηπίου.

    βλέπομεν γὰρ ἄρτι δι᾽ ἐσόπτρου ἐν αἰνίγματι, τότε δὲ πρόσωπον πρὸς πρόσωπον·
    ἄρτι γινώσκω ἐκ μέρους, τότε δὲ ἐπιγνώσομαι καθὼς καὶ ἐπεγνώσθην.

    Νυνὶ δὲ μένει πίστις, ἐλπίς, ἀγάπη, τὰ τρία ταῦτα· μείζων δὲ τούτων ἡ ἀγάπη.

  • 2 x 12 manieren om lief te hebben

    2 x 12 manieren om lief te hebben

    2 x 12 manieren om lief te hebben

    Paulus noemt hier voor de gemeente in Rome 2 x 12 manieren om lief te hebben. Bij ons is het hoofdstuk over de liefde uit 1 Korintiërs 13 over de liefde die niet zichzelf zoekt, heel bekend. Maar laten we niet vergeten dat ook Romeinen 12 een belangrijk hoofdstuk is over de liefde. Daarbij komt naar voren: Hoe heb je lief als je verdrukt wordt om je geloof?

    De situatie waarin de gemeente in Rome leefde, was heel anders was als bij ons. Bijvoorbeeld dat zij vervolgd werden om hun geloof. De eerste twaalf manieren om lief te hebben die Paulus  noemt, vormen samen in het Grieks een eenheid wat taal betreft. Want ze bevatten allemaal (op punt 5 na) een voltooid deelwoord. En bovendien beginnen de laatste tien delen alle een voorzetsel. In dit twaalftal heeft nummer 7 ‘de Heer dienend’ de centrale plek. In deze eerste opsomming gaat het vooral over de liefde onderling.

    Om ook voor de tweede helft van de tekst een goede indeling te vinden, was voor mij even zoeken, maar ik heb deze tekst nu zo ingedeeld dat het telkens om één houding of activiteit gaat. Daarbij kom ik opnieuw bij 12 uit. Ik hoop dat ik zo zichtbaar maak, wat Paulus heeft bedoeld. Ik ga ervan uit dat Paulus erop heeft gelet een specifiek aantal wijzen van liefhebben op te sommen. In deze tweede helft ligt de nadruk meer op het liefhebben van hen die buiten de gemeente staan.

    Het geheel van deze 2 x 12 zinnen is omgeven door een inclusie, dat is door een insluiting van twee woorden die in omgekeerde volgorde terugkomen. Want Paulus  begint met a het kwade b het goede, en hij eindigt omgekeerd met b het goede a het kwade. Op deze wijze eindigt Paulus trouwens met een heel bijzonder advies: het kwade overwinnen door het goede te doen! Ja, dat is de liefde.

    De christelijke liefde in de gemeente in Rome:

    In Romeinen 12:9-31 schrijft Paulus nu als volgt over de liefde (hieronder zo letterlijk mogelijk weergegeven, wel toegevoegd cijfers):

    De liefde (is) niet-schijnheilig (Grieks: an-upokritos):

    1. (Wees) hatend (a) het kwade,
    2. uzelf hechtend aan (b) het goede;
    3. in broederliefde (Grieks: filadelfia) elkaar genegen zijnde,
    4. in respect elkaar ten voorbeeld zijnde,
    5. in ijver niet traag,
    6. in de Geest vurig zijnde,
    7. de Heer dienend.
    8. In de hoop u verblijdend,
    9. in de verdrukking standhoudend,
    10. in het gebed volhardend,
    11. in de wat de heiligen nodig hebben, delend,
    12. op de gastvrijheid u toeleggend.

     

    1. Zegen wie (u) vervolgen, zegen en vervloek niet.
    2. Blij zijn met de blijden,
    3. wenen met de wenenden.
    4. Naar elkaar eensgezind zijnde (froneoo),
    5. niet hoge dingen bedenkend (froneoo), maar in de eenvoudige dingen u voegend.
    6. Wordt niet eigenwijs (letterlijk: wijs (fronimos) bij uzelf).
    7. Niet kwaad met kwaad vergeldend,
    8. oog hebbend voor goede dingen voor alle mensen.
    9. Indien mogelijk, voor zover het van u afhangt, vrede hebbend met alle mensen.
    10. uzelf niet wrekend, geliefden, maar geef plaats aan de toorn, want er staat geschreven: Aan Mij de vergelding; Ik zal het vergelden, spreekt de Heer.
    11. Maar, indien uw vijand honger heeft, geef hem te eten; indien hij dorst heeft, geef hem te drinken, want dit doende, zult u vurige kolen op zijn hoofd hopen.
    12. Laat u niet overwinnen door het kwade, maar overwin door (b) het goede (a) het kwade.

    De Griekse tekst luidt als volgt: 

    9  Ἡ ἀγάπη ἀνυπόκριτος.

    1. ἀποστυγοῦντες (a) τὸ πονηρόν,
    2. κολλώμενοι (b) τῷ ἀγαθῷ,
    3. τῇ φιλαδελφίᾳ εἰς ἀλλήλους φιλόστοργοι,
    4. τῇ τιμῇ ἀλλήλους προηγούμενοι,
    5. τῇ σπουδῇ μὴ ὀκνηροί,
    6. τῷ πνεύματι ζέοντες,
    7. τῷ κυρίῳ δουλεύοντες,
    8. τῇ ἐλπίδι χαίροντες,
    9. τῇ θλίψει ὑπομένοντες,
    10. τῇ προσευχῇ προσκαρτεροῦντες,
    11. ταῖς χρείαις τῶν ἁγίων κοινωνοῦντες,
    12. τὴν φιλοξενίαν διώκοντες.

     

    1. εὐλογεῖτε τοὺς διώκοντας [ὑμᾶς], εὐλογεῖτε καὶ μὴ καταρᾶσθε.
    2. χαίρειν μετὰ χαιρόντων,
    3. κλαίειν μετὰ κλαιόντων.
    4. τὸ αὐτὸ εἰς ἀλλήλους φρονοῦντες,
    5. μὴ τὰ ὑψηλὰ φρονοῦντες ἀλλὰ τοῖς ταπεινοῖς συναπαγόμενοι.
    6. μὴ γίνεσθε φρόνιμοι παρ᾽ ἑαυτοῖς.
    7. μηδενὶ κακὸν ἀντὶ κακοῦ ἀποδιδόντες,
    8. προνοούμενοι καλὰ ἐνώπιον πάντων ἀνθρώπων·
    9. εἰ δυνατὸν τὸ ἐξ ὑμῶν, μετὰ πάντων ἀνθρώπων εἰρηνεύοντες·
    10. μὴ ἑαυτοὺς ἐκδικοῦντες, ἀγαπητοί, ἀλλὰ δότε τόπον τῇ ὀργῇ, γέγραπται γάρ· ἐμοὶ ἐκδίκησις, ἐγὼ ἀνταποδώσω, λέγει κύριος.
    11. ἀλλ᾽ ἐὰν πεινᾷ ὁ ἐχθρός σου, ψώμιζε αὐτόν· ἐὰν διψᾷ, πότιζε αὐτόν· τοῦτο γὰρ ποιῶν ἄνθρακας πυρὸς σωρεύσεις ἐπὶ τὴν κεφαλὴν αὐτοῦ.
    12. μὴ νικῶ ὑπὸ τοῦ κακοῦ ἀλλὰ νίκα ἐν (b) τῷ ἀγαθῷ (a) τὸ κακόν.

      Wil je reageren?

       

       

    • Met de top tot aan de hemel

      Met de top tot aan de hemel

      De bouwers van Babel willen een stad bouwen met een toren ‘waarvan de top tot aan de hemel reikt (Genesis 11:4)’. Jakob ziet in zijn droom ‘een ladder of (stenen) trap die op aarde wordt geplaatst en waarvan ‘de top reikt tot aan de hemel (Genesis 28:12)’.

      In de droom staat God bij hem en spreekt Hij met hem. Het hier gebruikte Hebreeuwse woord (עָלָ֑יו) kan ‘boven hem’, maar ook ‘bij hem’ aanduiden. Bijvoorbeeld in Genesis 18:2, waar we van Abraham lezen ‘en zie, drie mannen stonden bij hem’. Ook hier moet de betekenis ‘bij hem’ zijn, want als hij wakker wordt, roept Jakob verbaasd uit ‘de HEER is in deze plaats (Genesis 28:16)’.

      Verder roept Jakob verbaasd uit over de plek waar hij ligt ‘dit moet een poort van de hemel zijn (Genesis 28:17)’. En ook Babel betekent oorspronkelijk ook poort van God (Bab-el).’

      Wat is hiervan de boodschap? We kunnen niet in eigen kracht opklimmen tot God, zoals de torenbouwers van Babel wilden, integendeel: God moet tot ons afdalen. Wij hoeven niet sterk te zijn en tot God op te klimmen, integendeel: juist op het moment dat Jakob zwak is (op de vlucht voor zijn broer, alleen, bang), spreekt God met hem en belooft hem: ‘Ik ben met je en zal je beschermen overal waar je heengaat (Genesis 28:15)’.

      Dezelfde lijn zien we ook in een andere parallel, die tussen Abraham en de torenbouw van Babel. De torenbouwers van Babel zeggen: ‘laten wij voor ons een naam maken opdat wij niet over de hele aarde verstrooid worden (Genesis 11:4)’. Tegen Abraham zegt God ‘Ik zal uw naam groot maken (Genesis 12:2)’. Ook hier de lijn: wij moeten niet zelf onze naam groot maken, alleen God kan dat doen.

        Wil je reageren?

      • Verlos ons van de boze

        Verlos ons van de boze

        Hoe moet je vanuit het Grieks deze bede van het onze Vader vertalen?

        Is het ‘Maar verlos ons van de boze (Grieks: tou ponèrou) ’ of ‘Maar verlos ons van het boze’ (Matteüs 6:13)?

        Wat is het probleem?  

        De moeilijkheid bij ‘tou ponèrou’ is dat je niet kunt zeggen of dit woord onzijdig of mannelijk is, nu het in het Grieks in de 2e naamval staat (van het boze). Als het onzijdig is moet je vertalen ‘het kwaad/het boze’, maar als het mannelijk is moet je vertalen ‘de kwade’ of ‘de boze’.

        Toch zijn er wel argumenten die pleiten voor vertaling ‘de boze’.

        1. De volledige bede is: ‘leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de (het) boze.’ Het Griekse woord voor ‘verzoeking’ is ‘peirasmos’. ‘Peirasmos’ komen wij ook tegen in de Matteüs 26:41 waar Jezus tot zijn leerlingen zegt: ‘bid dat u niet in verzoeking komt’.

        Daarnaast komen we ook het werkwoord verzoeken (peiradzoo) tegen. Zo lezen we in Matteüs 4:1: ‘Toen werd Jezus door de Geest naar de woestijn geleid om verzocht te worden (peiradzoo) door de duivel.’ Jezus wordt in de woestijn verzocht, niet door het kwaad, maar door de kwade, de duivel. En in Matteüs 4:3 lezen we: ‘En de verzoeker (ho peiradzoon) kwam en zei tot Hem: “Als U de Zoon van God bent zegt dan tot deze stenen dat zij broden worden.” Ook hier gaat het duidelijk om een persoon.

        Als dit voor Jezus geldt, geldt het dan ook niet voor wie aan Hem toebehoren?

        2. In Matteüs 13:19 NBG51 lezen we: ‘Bij een ieder, die het woord van het Koninkrijk hoort en het niet verstaat, komt de boze (Gr. mannelijk, dus de boze) en rooft wat in zijn hart gezaaid is: dat is het langs de weg gezaaide.

        Hier gaat het niet om het boze die het goede zaad dat in het hart gezaaid is, rooft, maar om de boze.

        3. In Matteüs 13:37-39, de gelijkenis van de zaaier, lezen we:

        ‘wie het goede zaad zaait, is de Mensenzoon; de akker is de wereld en het goede zaad dat zijn de zonen van het Koninkrijk, maar het slechte zaad zijn de zonen van de boze/het boze. De vijand die deze zaait is de duivel.

        Hier krijg je de indruk dat ‘de boze’ een ander woord is voor ‘de duivel’.

        4. In de tweede of derde naamval (van de boze of door de boze) kun je in het Grieks niet ontdekken of het gaat om ‘de boze’ of ‘het boze’. Echter, we komen in het evangelie van Matteüs nergens het kwaad als onderwerp, in de eerste naamval, tegen, maar wel de kwade of de boze. Dus niet ‘het boze’ dat iets doet, maar wel ‘de boze’ die iets doet.

        De boze als onzichtbare tegenstander of het boze als onzichtbaar kwaad komt in het evangelie van Matteüs in de volgende teksten voor:

        1. Laat het ja, dat u zegt, ja zijn, en het nee, nee; wat daar bovenuit gaat, is uit de boze/het boze (Mat. 5:37).  

        2. en leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze/het boze (Mat. 6:13).

        3. Bij een ieder, die het woord van het Koninkrijk hoort en het niet verstaat, komt de boze (Gr. mannelijk, dus de boze) en rooft wat in zijn hart gezaaid is: dat is de langs de weg gezaaide (Mat. 13:19).

        4. Die het goede zaad zaait, is de Mensenzoon; de akker is de wereld; het goede zaad, dat zijn de zonen van het Koninkrijk; het onkruid zijn de zonen van de boze/het boze (tou ponèrou; mannelijk of onzijdig); de vijand, die het gezaaid heeft, is de duivel; de oogst is de voleinding der wereld; de maaiers zijn de engelen (Mat. 13:38-39).

        In deze laatste tekst lezen we (chiastisch):

        a. Die het goede zaad zaait, is de Mensenzoon; de akker is de wereld;

        b. het goede zaad, dat zijn de zonen van het Koninkrijk;

        b. het onkruid zijn de zonen van de boze/het boze (tou ponèrou; mannelijk of onzijdig);

        a. de vijand, die het gezaaid heeft, is de duivel;

        Uitgaande van de parallel tussen de zonen van het Koninkrijk en de zonen van de of van het boze, zou je kunnen vertalen met ‘het boze’ als korte weergave van ‘het boze rijk’.

        Alberto Mello zegt in zijn commentaar op het evangelie van Matteüs: ‘Het onkruid, dat zijn de kinderen van de boze’: zie hier, nog een keer, ho poneros om de vijand die gezaaid heeft, de duivel, mee aan te duiden.’[1]

        In de gelijkenis zelf (Matteüs 13:24-30) wordt gezegd: ‘de vijand, die het gezaaid heeft, is de duivel’. Ook wordt deze zaaier van het onkruid, de dolik, ‘zijn vijand’ genoemd. Ook H.N. Ridderbos zegt in zijn commentaar op het Matteüsevangelie: ‘De vijand is immers niemand anders dan de Satan.’

        Teksten met de boze in het Oude Testament

        Ester 7:3 NBG51 Toen antwoordde koningin Ester: Indien ik uw genegenheid gewonnen heb, o koning, en indien het de koning behaagt, dan worde mij het leven geschonken op mijn verzoek, en mijn volk op mijn wens,
        4 want wij zijn verkocht, ik en mijn volk, om ons te verdelgen, te doden en uit te roeien. Indien wij nog als slaven en slavinnen verkocht waren, ik zou gezwegen hebben, maar deze ramp zal onder de verliezen des konings zijn weerga niet hebben. (De Septuaginta heeft hier: Want de duivel (diabolos) is het hof van de koning niet waard.)
        5 Toen sprak koning Ahasveros en zeide tot koningin Ester: Wie is hij en waar is hij, wiens hart er vol van is om zo iets te doen?
        6 En Ester zeide: Een verdrukker, een vijand, (Septuaginta: vijandig mens) Haman, die booswicht (Septuaginta: de boze; ho ponèros) daar.

        In de tweede gelijkenis van de zaaier (Matteüs 13:24-30) is het een vijandig mens (vers. 28, aldus de heer tot zijn slaven). Bij de uitleg van deze gelijkenis aan zijn leerlingen noemt Jezus het onkruid de kinderen van de boze en de vijand die het gezaaid heeft de duivel. Hier komen alle drie woorden waarmee Haman in het boek Ester is benoemd (vijandig mens, boze, duivel) weer terug. Zou Haman die het volk Israël wilde vernietigen bij Matteüs model hebben gestaan voor de boze? Gezien de overeenkomst in drie uitdrukkingen (boze, duivel, vijandig mens) ga ik vooralsnog hiervan uit.

        Teksten met de boze/het boze buiten het evangelie van Matteüs:

        De woorden van het Onze Vader ‘van de boze/apo tou ponèrou’ komen in het Nieuwe Testament maar twee keer voor: De andere keer is 2 Tessalonicenzen 3:3 Maar wèl getrouw is de Here, die u sterken zal en u bewaren voor de boze.[2]

        Op zich zou hier ook met ‘het boze’ kunnen worden vertaald. In 2 Tessalonicenzen 2:9 wordt de satan genoemd. Het is het meest aannemelijk dat de boze hier een variatie is op het woord satan.

        In Johannes 17:15 bidt Jezus niet dat hij zijn leerlingen uit de wereld wegneemt, maar dat hij hem bewaard voor de boze (ek tou ponèrou).

        1 Johannes 5:18-19:

         ‘Wij weten, dat een ieder, die uit God geboren is, niet zondigt; want Hij, die uit God geboren werd, bewaart hem, en de boze (Grieks mannelijk: ho ponèros) heeft geen vat op hem.

         19 Wij weten, dat wij uit God zijn en de gehele wereld in het boze/onder de boze (Grieks: en tooi ponèrooi) ligt.

        Conclusie: Als in het Onze Vader staat ‘leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de/het boze’ dan is het meest voor de hand liggend er ook hier ervan uit te gaan dat het de duivel is die verzoekt.


        [1] Alberto Mello, Mattheüs de schriftgeleerde, Kampen, 2002, p. 187.

        [2] In Lucas 11:4 komt in het Onze Vader ‘verlos ons van de boze’ niet in alle handschriften voor.

          Wil je reageren?

        • Parallel tussen Mozes en Jezus in de brief aan de Hebreeën.

          Parallel tussen Mozes en Jezus in de brief aan de Hebreeën.

          Niet alleen in het evangelie volgens Matteüs, ook in de brief aan de Hebreeën komen we overeenkomsten tegen tussen Mozes en Jezus en wel in Hebreeën 3:1-6; 8:1-6 en 9:11-24.

          Hebreeën 3:1-6 NBV21 ‘Daarom, heilige broeders en zusters, die deel hebt aan de hemelse roeping, richt uw aandacht op Jezus, de apostel en hogepriester van het geloof dat wij belijden, die trouw is aan wie Hem heeft aangesteld, zoals Mozes in heel Gods huis zijn taak trouw vervulde. Jezus echter werd groter eer waardig geacht dan Mozes, zoals de bouwer van een huis meer eer krijgt dan het huis zelf. (…). Mozes vervulde trouw zijn taak als dienaar in heel Gods huis, om te getuigen van de woorden die God zou spreken, Christus echter is trouw als Zoon die over dat huis is aangesteld. Wij vormen dat huis, als we tenminste trots en zonder schroom vasthouden aan datgene waarop wij hopen.

          1. Uitgaand van de overeenkomstige formulering, wordt met Gods huis ten tijde van Mozes het volk Israël bedoeld, en met Gods huis ten tijde van Jezus de gemeente. Mozes maakte deel uit van het huis dat hij vertegenwoordigde; Jezus is de bouwer van zijn huis, de gemeente, vergelijk Matteüs 16:18, waar Jezus tegen Petrus zegt: ‘En Ik zeg je: jij bent Petrus, en op die rost zal Ik mijn kerk bouwen; (…).

          2. Mozes was trouw als knecht van God in heel zijn huis; maar Jezus is trouw als Zoon van God. Bovendien is Hij in tegenstelling tot Mozes, ook de Heer van zijn huis, de gemeente.

           

          Hebreeën 8:1-6 NBV21 De kern van mijn betoog is dat wij zo’n hogepriester hebben: één die in de hemel plaatsgenomen heeft aan de rechterzijde van de troon van Gods majesteit en die de dienst vervult in het ware heiligdom, de tent die door de Heer en niet door mensen is opgericht. (…). Op aarde zou Jezus geen priester zijn, want daar zijn al priesters die offergaven opdragen zoals de wet dat voorschrijft. Zij verrichten hun dienst in wat een afspiegeling, een schaduwbeeld is van het hemels heiligdom, zoals dat aan Mozes geopenbaard werd toen hij begon met het oprichten van de tabernakel: ‘Let erop,’ zegt God immers, ‘dat je alles vervaardigt volgens het ontwerp dat je op de berg getoond is.’ Maar Jezus is dus aangesteld voor een eerbiedwaardiger dienst, in die zin Hij bemiddelaar is van een beter verbond, dat zijn wettelijke grondslag heeft gekregen in betere beloften.

          1. Aan Mozes werd de aardse tabernakel geopenbaard als een afspiegeling, een schaduwbeeld van het hemels heiligdom. Christus doet dienst in de hemelse heiligdom zelf, dat niet door mensen is opgericht, maar door de Heer zelf.

          2. Mozes was behulpzaam toen God het eerste verbond sloot met het volk Israël. Galaten 3:19 noemt hem de bemiddelaar van dit verbond. Jezus is bemiddelaar van het nieuwe verbond, waar betere beloften bij horen.

          Hebreeën 9:11-28 NBV21 11 Christus daarentegen is aangetreden als hogepriester van al het goede dat ons is toebedacht: Hij is door een indrukwekkender en volmaakter tent – die niet door mensenhanden gemaakt is en niet behoort tot onze schepping – 12 voor eens en altijd het hemelse heiligdom binnengegaan, en dan niet met bloed van bokken en jonge stieren maar met zijn eigen bloed. Zo heeft Hij een eeuwige verlossing verworven. 13 Want als het lichaam van wie onrein is al wordt gereinigd en geheiligd wanneer het besprenkeld wordt met het bloed van bokken en stieren of bestrooid met de as van een jonge koe, 14 hoeveel te meer zal dan niet het bloed van Christus, die dankzij de eeuwige Geest zichzelf heeft kunnen opdragen als offer zonder smet, ons geweten reinigen van daden die tot de dood leiden, en het heiligen voor de dienst aan de levende God?

          15 Zo is Hij dan bemiddelaar van een nieuw verbond; Hij is immers gestorven om ons te verlossen van de overtredingen tegen het eerste verbond. Nu kunnen allen die geroepen zijn het beloofde eeuwige erfdeel ontvangen. 16 Bij een testament is het noodzakelijk dat de dood van de erflater wordt vastgesteld. 17 Een testament is immers pas geldig na overlijden, het heeft geen rechtskracht wanneer de erflater nog leeft. 18 Daarom is ook het eerste verbond niet zonder bloed ingewijd. 19 Want nadat Mozes alle voorschriften van de wet aan heel het volk had voorgelezen, nam hij het bloed van jonge stieren en bokken, water, karmozijnrode wol en majoraan, en besprenkelde zowel het boek zelf als heel het volk, 20 en verklaarde: ‘Dit is het bloed van het verbond dat God aan u heeft opgelegd.’ 21 Vervolgens besprenkelde hij op dezelfde manier de tabernakel en alle voor de eredienst benodigde voorwerpen met het bloed. 22 Volgens de wet wordt inderdaad vrijwel alles met bloed gereinigd, want als er geen bloed wordt uitgegoten, vindt er geen vergeving plaats.

          23 Als het dus noodzakelijk is dat de afbeeldingen van wat zich in de hemel bevindt op die manier gereinigd worden, dan moet wat in de hemel zelf is met veel betere offergaven worden gereinigd.

          24 Christus is immers geen heiligdom binnengegaan dat door mensenhanden is gemaakt, een afbeelding van het hemelse heiligdom, maar de hemel zelf, waar Hij nu bij God voor ons pleit.

          1. Mozes is met het bloed van jonge stieren en bokken de tabernakel binnengegaan om de tabernakel en het volk te reinigen. Christus is met zijn bloed het hemelse heiligdom binnengegaan om voor allen die Hem geloven, die geroepen zijn, een eeuwige verlossing te verwerven. Mozes bemiddelde door middel van praktische dienstverlening. Christus door het geven van zijn leven!

            Wil je reageren?

          • Pinksterfeest: De Heilige Geest maakt één wie is verdeeld.

            Pinksterfeest: De Heilige Geest maakt één wie is verdeeld.

            In Handelingen 2:1-13 lezen we:

            Toen de dag van het Pinksterfeest aanbrak waren ze allen bij elkaar. 2 Plotseling klonk er uit de hemel een geluid als van een hevige windvlaag, dat het huis waar ze zich bevonden geheel vulde. 3 Er verschenen aan hen een soort vlammen, die zich als vuurtongen verspreidden en zich op ieder van hen neerzetten, 4 en allen werden vervuld van de heilige Geest en begonnen op luide toon te spreken in vreemde talen, zoals hun door de Geest werd ingegeven.

            5 In Jeruzalem woonden destijds vrome Joden, die afkomstig waren uit ieder volk op aarde. 6 Toen het geluid weerklonk, dromden ze samen en ze raakten geheel in verwarring doordat iedereen hen in zijn eigen taal hoorde spreken. 7 Ze waren buiten zichzelf van verbazing en zeiden: ‘Het zijn toch allemaal Galileeërs die daar spreken? 8 Hoe kan het dan dat wij hen allemaal in onze eigen moedertaal horen? 9 Parten, Meden en Elamieten, inwoners van Mesopotamië, Judea en Kappadocië, mensen uit Pontus en Asia, 10 Frygië en Pamfylië, Egypte en de omgeving van Cyrene in Libië, inwoners van Rome die zich hier gevestigd hebben, 11 en ook mensen uit Kreta en Arabië, zowel Joden als proselieten – wij allen horen hen in onze eigen taal spreken over Gods grote daden.’ 12 Verbijsterd en geheel van hun stuk gebracht vroegen ze aan elkaar: ‘Wat heeft dit toch te betekenen?’ 13 Maar sommigen zeiden spottend: ‘Ze zullen wel dronken zijn.’

            Wat is de betekenis van het Pinksterfeest?

            1. Het is een oogstfeest: de tarweoogst is binnen. Daaraan vooraf ging de gersteoogst. De eerste schoof van de gersteoogst moest naar de priester worden gebracht. De priester moest deze schoof omhoog heffen, op de dag na de sabbat. opdat deze als offer zou worden aanvaard (Leviticus 23:9-11).  

            ‘Vanaf die dag na de sabbat, vanaf de dag dat de schoof omhooggeheven is, moeten zeven volle weken worden afgeteld, 16 tot de dag na de zevende sabbat. Vijftig dagen (Grieks: pentèkonta) moeten jullie aftellen, en dan moeten jullie de HEER een graanoffer aanbieden uit de nieuwe tarweoogst. 17 Jullie moeten dan uit je woonplaats brood meenemen om het voor de HEER omhoog te heffen: twee broden van twee tiende efa tarwebloem, met zuurdesem gebakken, als gave voor de HEER uit de eerste opbrengst van de nieuwe oogst (Leviticus 23:15-17).’

            2. Het is een herdenking van de wetgeving op de berg Sinai. Er wordt wel gezegd dat het herdenken van deze wetgeving pas in later tijd op gang kwam. Maar je kunt in de tekst al een toespeling op de wetgeving op de berg Sinai ontdekken. Daaruit blijkt dat de schrijver Lucas deze betekenis ook heeft ingeweven, dus dat in de tijd van Lucas het Pinksterfeest ook al werd gevierd als herinnering aan de wetgeving op de berg Sinai.

            Voorafgaande aan de wetgeving op de berg Sinai lezen we:

            ‘Op de derde dag, bij het aanbreken van de morgen, begon het te donderen en te bliksemen, er hing een dreigende wolk boven de berg, en zeer luid weerklonk het geschal van een ramshoorn. Iedereen in het kamp beefde. 17 Mozes leidde het volk het kamp uit, God tegemoet. Aan de voet van de berg bleven ze staan. 18 De Sinai was volledig in rook gehuld, want de HEER was daarop neergedaald in vuur. De rook steeg op als de rook uit een smeltoven, en de berg trilde hevig. (Griekse tekst heeft hier: en heel het volk was zeer buiten zichzelf (werkwoord eks-histèmi) 19 Het geschal van de ramshoorn werd luider en luider. Mozes sprak, en God antwoordde met geweldig stemgeluid. 20 De HEER was op de top van de Sinai neergedaald. Hij vroeg Mozes naar Hem toe te komen, en Mozes ging naar boven (Exodus 19:16-19).’

            In Handelingen 2:7 lezen we van de toegestroomde menigte: ‘En zij waren buiten zichzelf (werkwoord eks-istèmi) (…).’

            En in Handelingen 2:12 ‘ En allen waren buiten zichzelf (eks-histèmi) (…).’ Hier bij de toegestroomde menigte dus dezelfde verbazing als bij het volk Israël (volgens de Griekse tekst), toen God de 10 geboden uitsprak.

            De herinnering aan de wetgeving op de berg Sinai is zinvol, want in het nieuwe verbond dat sinds het sterven van Jezus voor ons van kracht is, wordt de wet niet meer op tafels van steen geschreven, maar door de Heilige Geest in het hart van hen die geloven (2 Korintiërs 3:3).

            3. Er is ook een verwijzing naar de torenbouw van Babel.

            In Genesis 11:1-9 lezen we: 1 Ooit werd er op de hele aarde één enkele taal gesproken. 2 Toen de mensen in oostelijke richting trokken, kwamen ze in Sinear bij een vlakte, en daar vestigden ze zich. 3 Ze zeiden tegen elkaar: ‘Laten we van klei blokken vormen en die goed bakken in het vuur.’ De kleiblokken gebruikten ze als stenen, en aardpek als specie. 4 Ze zeiden: ‘Laten we een stad bouwen met een toren die tot in de hemel reikt. Zo vestigen we onze naam, en dan zullen we niet over de hele aarde verspreid raken.’ 5 Maar toen daalde de HEER af om te kijken naar de stad en de toren die de mensen aan het bouwen waren. 6 ‘Dit is één volk en ze spreken allemaal een en dezelfde taal,’ zei de HEER, ‘en wat ze nu doen is nog maar het begin. Alles wat ze verder nog van plan zijn, ligt nu binnen hun bereik. 7 Laten Wij naar hen toe gaan en verwarring brengen in hun taal, zodat ze elkaar niet meer verstaan.’ 8 De HEER verspreidde hen van daar over de hele aarde, en de bouw van de stad werd gestaakt. 9 Zo komt het dat die stad Babel heet, want daar bracht de HEER verwarring in de taal die op de hele aarde gesproken werd, en van daar verspreidde Hij de mensen over de hele aarde.

            Genesis 11:7 Griekse tekst: (…) laten wij daar hun taal verwarren (suncheoo), opdat zij niet horen ieder (hékastos) de taal (gloossa) van zijn naaste.

            In Handelingen 2:6 staat: ‘6 Toen het geluid weerklonk, dromden ze samen en ze raakten geheel in verwarring (suncheoo) doordat iedereen (hékastos) hen in zijn eigen taal hoorde spreken.’ Handelingen 2:3 ‘En er verschenen aan hen tongen (gloossa) als van vuur (…).

            Ook de verwijzing naar de torenbouw van Babel is zinvol. Daar verdeelde de taal van mensen. Hier komen mensen uit 16[1] verschillende streken bijeen en horen – in hun eigen taal – toch allemaal dezelfde blijde boodschap.


            [1] Galilea, Partië, Medië, Elam, Mesopotamië, Judea, Kappadocië, Pontus, Asia, Frygië, Pamfilië, Agypte, delen van Lybië bij Cyrene, Rome, Kreta, Arabië.

              Wil je reageren?

            • De Heer tegemoet

              De Heer tegemoet

              Een lezer van deze site wees erop dat er een parallel is tussen de uittocht van het volk Israël onder leiding van Mozes en de terugkomst van Jezus. Dit deed mij denken aan een scriptie die ik als student een keer heb gemaakt over 1 Tessalonicenzen 4:13-18, waar staat:

              3 Broeders en zusters, wij willen u niet in het ongewisse laten over degenen die u ontvallen zijn, zodat u niet hoeft te treuren, zoals anderen, die geen hoop hebben.

              14 Want als wij geloven dat Jezus is gestorven en is opgestaan, moeten wij ook geloven dat God door Jezus de doden bij zich zal halen, samen met Jezus zelf. 15 Wij zeggen u met een woord van de Heer:

              wij, die in leven blijven tot de komst van de Heer, zullen de doden in geen geval voorgaan. 16 Wanneer het signaal gegeven wordt, de aartsengel zijn stem verheft en de bazuin van God weerklinkt, zal de Heer zelf uit de hemel neerdalen. Dan zullen eerst de doden die Christus toebehoren opstaan, 17 en daarna zullen wij, die nog in leven zijn, samen met hen op de wolken worden weggevoerd en gaan we in de lucht de Heer tegemoet.

              Dan zullen we altijd bij Hem zijn. 18 Troost elkaar met deze woorden.

              Als Mozes het volk Israël uit Egypte leidt, komen ze bij de berg Sinaï, waarop de HEER afdaalt. En dan lezen we in Exodus 19:17 (NBV21):

              Mozes leidde het volk het kamp uit, God tegemoet.

              In Exodus 19:16-19 lezen we letterlijk: En het was op de derde dag toen het morgen werd, en er waren donderslagen en bliksemstralen, en een zware wolk boven de berg, en een geluid van een bazuin (ramshoorn; H. sjofar; Gr. salpingks), zeer luid en heel het volk in het kamp beefde. 17 En Mozes leidde het volk het kamp uit om God te ontmoeten; en zij stelden zich op aan de voet van de berg. 18 De Sinai was volledig in rook gehuld, omdat de HEER daarop neerdaalde in vuur. En de rook ervan steeg op als de rook van een oven, en de hele berg beefde zeer. 19 En het geluid van de ramshoorn klonk en werd zeer sterk.

              Ook in 1 Tessalonicenzen 4 lezen we van het geluid van de bazuin (Gr. salpingks) van God. Eigenlijk ligt de parallel  niet zozeer tussen Mozes en Jezus, maar tussen de komst van de God de Heer uit de hemel en de komst van de Heer Jezus uit de hemel. Beiden dalen neer. Toen bleef het volk onderaan de berg staan, maar straks mag zijn gemeente de Heer tegemoet gaan, zoals Mozes toen, de levenden samen met de reeds gestorvenen, en samen met de Heer blijven.

              In 1 Tessalonicenzen 2:18 schrijft Paulus dat de gemeente bij de terugkomst van de Heer zijn erekrans is. In die tijd werd een keizer die ook Heer (kurios) werd genoemd, als hij een stad bezocht, feestelijk binnengehaald. De plaatselijke overheid en burgers gingen hem tegemoet met erekransen. Paulus zegt deze gemeente dat zij bij de terugkomst van de Heer zijn erekrans is. Met deze gemeente als zijn erekrans zal hij de Heer lucht tegemoet gaan.

              Toen Mozes de HEER tegemoet ging, was er een zware wolk boven de berg. Straks mag zijn gemeente Hem in de wolken tegemoet gaan. Hier komt de uitdrukking ‘ in de wolken’ zijn vandaan!

              De thema’s, heiliging en de lichamelijke omgang met een vrouw,  komen naar voren als Mozes het volk de HEER tegemoet moet leiden én bij het leven in de christelijke gemeente.  

              In Exodus 19:14 heiligt Mozes het volk van te voren (en moeten zij hun kleren wassen); ook mogen zij geen omgang hebben met een vrouw. In 1 Tessalonicenzen 4:3 staat: ‘Dit is de wil van God: uw heiliging’; in 1 Tessalonicenzen 4:4-8 dat ieder zich onthoudt van hoererij en in heiliging (toegewijd aan God) en eerbaarheid zijn eigen vrouw verwerft. Toen direct voorafgaande aan de ontmoeting met de Heer, nu voortdurend, maar je kunt ook zeggen: leef voortdurend in verwachting van de terugkomst van de Heer.

              In de oude Griekse vertaling van de Hebreeuwse tekst staat in Ex. 19:17: eis sunantèsin tou theou (tot een ontmoeting met God). In 1 Tessalonicenzen 4:17 staat: ‘eis apantèsin tou kuriou’ (tot een ontmoeting met de Heer of om de Heer te ontmoeten). 

                Wil je reageren?

              • Mozes en Jezus

                Mozes en Jezus

                Is er een parallel tussen het optreden van Mozes en Jezus? Kun je Jezus zien als de nieuwe Mozes?

                Bij parallellen kun je denken aan wetgeving, het volk uitleiden (uit slavernij, uit macht van de zonde)

                Belangrijk is natuurlijk of de Bijbel zelf een parallel aanwijst.
                Laten we beginnen bij Matteüs.

                Is de Bergrede in Matteüs 5:1-8:1 een parallel van het ontvangen van de 10 geboden door Mozes op de berg Sinai in Exodus 19:1-32:15 en 33:1-34:33?

                In Exodus 19:3 lezen we: ‘Mozes steeg op tot God en de HEER riep tot hem van de berg en zei (…).’ De Griekse vertaling heeft: ‘en Mozes klom op naar de berg van God en God riep tot hem van de berg en zei (…).’  In Matteüs 5:1 lezen we van Jezus: ‘De menigten ziende, ging Hij de berg op en toen Hij ging zitten, kwamen zijn leerlingen tot Hem en zijn mond openend, leerde Hij hen, zeggend: (…).’

                Er is een duidelijk verschil: Mozes blijft staan en het is God die spreekt. Jezus zet zich neer en brengt zelf een boodschap.

                Tijdens zijn rede bespreekt Jezus het zesde gebod (in 5:21 ‘u zult niet doodslaan (ou foneuseis).  In Ex. 20:15 Griekse tekst staat ook ou foneuseis. Jezus herhaalt hier letterlijk dit gebod.

                Ook het zevende gebod in Matteüs 5:27 ‘ u zult niet echtbreken (ou moicheuseis) is een letterlijke herhaling van het zevende gebod dat werd gegeven op de berg Sinai (eveneens ou moicheuseis in Exodus 20:13)’. Deze twee geboden past Jezus nu heel indringend toe: het doden en echtbreken begint al in je hart.  

                In Matteüs 5:38 ‘een oog in plaats van een oog en een tand in plaats van een tand (ofthalmon anti ofthalmou kai odonta anti odontos) haalt Jezus Exodus 21:24 Griekse tekst aan (ofthalmon anti ofthalmou, odonta anti odontos). Jezus haalt maar een deel aan, want in Exodus gaat de tekst verder: ‘een hand in plaats van een hand; een voet in plaats van een voet; een brandwond in plaats van een brandwond; een wond in plaats van een wond; een striem in plaats van een striem. Hier worden zeven mogelijke lichamelijke verwondingen genoemd. Jezus geeft hier een heel nieuwe toepassing op in Matteüs 5:39-42.

                In Exodus 32:15 lezen we: En Mozes keerde zich om en daalde de berg af. De Griekse tekst heeft: En zich omkerend daalde Mozes van de berg af. Matteüs 8:1 zegt: ‘Terwijl Hij van de berg afdaalde volgde vele scharen Hem.’ Een groot verschil is dat de mensen in geen geval de berg Sinai mochten bestijgen (Exodus 19:12-13) en dat vele menigten Jezus volgden de berg op en af.  

                Een andere overeenkomst tussen Mozes en Jezus lezen we in Matteüs 17:1-2. Daar vertelt Matteüs ons dat Jezus Petrus, Jakobus en zijn broer Johannes meeneemt een hoge berg op. En dan: ‘Voor hun ogen veranderde Hij van gedaante, zijn gezicht straalde als de zon en zijn kleren werden wit als het licht.’ Van Mozes staat er in de Hebreeuwse tekst: ‘Hij wist niet dat licht straalde van zijn gezicht doordat Hij met hem gesproken had (Exodus 34:29).’ De Griekse tekst heeft ‘Hij wist niet dat het uiterlijk (opsis) van de huid van zijn gezicht verheerlijkt werd (werkwoord doksa-dzoo), doordat Hij met hem gesproken had.’  

                In Matteüs 17:2 staat: ‘en zijn aangezicht straalde (Grieks werkwoord lampoo) als de zon.’ Hier staan niet dezelfde woorden als in Exodus 34:29 (Griekse tekst). Het gaat wel om hetzelfde, maar het stralen is bij Jezus nog veel verblindender (namelijk, als de zon).

                In Openbaring 1:16 lezen we van de opgestane Heer:  ‘en zijn uiterlijk (opsis) schijnt als de zon in haar kracht’. Hier worden wij herinnerd aan Mozes (Exodus 34) en aan de verheerlijking op de berg. Maar in Openbaring is het nog sterker: ‘als de zon in haar kracht.’  

                  Wil je reageren?